Pootaardappelen

Op de Akker van de Toekomst telen we aardappelen. 

Teeltplan Pootaardappelen

Voorvrucht

Tulpen en peen (aardappelen komt 2x voor in een vruchtwisseling van 8 jaar)

Vervroegen van de teelt

Bij de teelt van pootaardappelen ligt de nadruk op het vervroegen van het gewas door de aardappels voor te kiemen, voordat ze de grond in gaan. Dit vervroegt de teelt met 10 dagen. Er is dan sprake van voordelen tav voorkomen van virusverspreiding en daarnaast is de oogst ook weer eerder waardoor er eerder een groenbemester kan worden gezaaid

Rassenkeuze

Verder wordt er gekozen voor rassen die minder gevoelig zijn voor virus en phytophtora. Voor 2023 is er gekozen voor het ras Levante. Dit nog jonge ras is geschikt voor de tafelaardappelmarkt en kan ook worden gebruikt door de fritesindustrie

Bemesting

Met 2 verschillende voorvruchten is er sprake van 2 verschillende bemestings”niveaus”

Na tulp met daarna een gevarieerde groenbemester met een 50% aandeel vlinderbloemigen is de inzet op N uiteraard lager dan een teelt na de peen. Opgemerkt zij dat er tussen de diverse rassen behoorlijke verschillen in optimale N-voorziening bestaan. Er zijn rassen zoals bijv Agria die erg fors wortelen en door dat grote bereik de benodigde voedingsstoffen makkelijker uit de grond opnemen.

Grondbewerking

Op de Akker van de Toekomst wordt geploegd met de ploeg van Wim Steverink, die 10cm diep ploegt. Gebruikelijk is dat er 25-30 cm diep geploegd wordt. Het voordeel van ondieper ploegen is dat het bodemleven minder word verstoord en sowieso beter bovenin blijft. De uitdaging is om met een degelijke ondiepe bewerking de vegetatie toch goed eronder te krijgen; kortom work in progress

Rugopbouw en Onkruidbestrijding

Op de Akker van de Toekomst worden de ruggen gefaseerd opgebouwd. Dit wil zeggen dat de rug in een drietal fasen wordt opgebouwd: bij het poten een klein rugje, daarna voor opkomst frezen maar daarbij slepen we de top van de rug er af. Tenslotte wordt fors aangeaard wanneer de aardappelplanten ongeveer 30-40 cm hoog zijn. Deze werkwijze kost iets meer manuren en diesel, maar maakt de inzet van herbiciden overbodig. Gebruikelijk is dat de rug in één keer wordt gemaakt, waarna er een bodemherbicide wordt ingezet.

Virus/luizenbestrijding

Op de Akker van de Toekomst wordt er ingezet op vroege selectie van virusplanten. Verder wordt er vertrouwd op de robuustheid van het gekozen ras in combinatie met zeer lage minerale N-bemesting. Met name vrije nitraatopname is een factor die de plant aantrekkelijk maakt voor luizen en enorme vermeerdering daarvan kan veroorzaken. Bemesting wordt ingezet op dusdanig peil dat enige ouderdomsresistentie ook een rol speelt

Daar deze combinatie van maatregelen wordt er geen gebruik gemaakt van insecticiden noch van minerale olie.

Gebruikelijk is om standaard chemie te gebruiken tegen luizen.

Phytophtora

Door de rassenkeuze is het gewas minder vatbaar voor phytophtora. De eerste bespuiting vindt veel later plaats dan normaal en er wordt gebruik gemaakt van langere intervallen tussen de bespuitingen. Bespuitingen vinden plaats op basis van besmettingsdruk en weersvoorspellingen. We verwachten dat er 2/3 minder bespuitingen nodig zijn en dus ook 1/3 minder actieve stof.

Beregening

In de Avdt worden driptapes gelegd na de opkomst van het gewas? We verwachten ongeveer 50% uit te sparen tov de standaard teeltmethode

Loofdoding

Door middel van bemesting streven we ernaar dat het gewas tegen de tijd dat de opbrengst optimaal is duidelijk aan het afrijpen is. Normaal gesproken wordt de looftrekker ingezet. Tenzij het echt te nat is; dan wordt gekozen voor klappen/spuiten

Rooien

De aardappels worden in twee fasen gerooid: ze worden eerst op zwad gelegd en daarna opgeraapt.  Er wordt alleen op de rijpaden gereden. Dit zorgt voor veel minder bodemverdichting dan de gebruikelijke rooitechnieken met vaak zware bunkerrooiers of rooimachine met naastrijdende zware kipwagens.

Na de oogst

Na het rooien wordt de grond vlak naast het rijspoor “gelicht” en licht bewerkt met een rotoreg en ingezaaid met een groenbemester; dat kan met een machine combinatie en kost relatief weinig brandstof.

Verschillen in teeltmethode

vervroeging gewas nadruk op vervroeging van het gewas
rassenkeuze nadruk op robuuste (qua virus), resistente (qua phytoftora) rassen
hoofdgrondbewerking hoeft niet ploegen te zijn; indien wel dan ondiep grotendeels ploegen (25-30 cm)
rugopbouw gefaseerd / essentieel element in de onkruidbestrijding in een keer tijdens p[oten daarna bodemherbicide
virussen/luizenbesrtijding vroege selectie; verder vertrouwen op robuustheid rassen standaard inzet met chemie tegen luizen
 lage N-inzet en vroege ouderdomsresistentie
geen inzet chemie
phytoftora latere inzet van chemie met grotere intervallen hogere inzet chemie; ook afhankelijk van adviezen
eea wel afhankelijk van besmettingsdruken weersvooruitzicht adviezen ook gebaseerd op besmettingsdruk
loofdoding in principe looftrekken meerdere vormen: vollevelds
indien dat niet kan zie gangbaar klappen spuiten 2x klappen /spuiten
we streven naar gewas dat op z`n retour is (dmv bemesting)
en dus makkelijk dood te maken valt
rooimechanisatie keuze voor 2-fasen oogst met lage gewichten 2 versies: bunkerrooier die overal 1x rijdt
waarbij alleen op de sporeen wordt gereden rooien met nastrijden met zware kippers
vervolg naar nateelt: met weinig inzet van brandstof licht bewerken en inzaaien “repareren” van dichtgereden grond + bewerken/inzaaien

Verschillen in praktische handelingen tussen AvdT en gangbaar te doen gebruikelijk

Algemene verschillen AvdT gangbaar
Tijdstip hoofdgrondbewerking 2 maanden voor aanvang hoofdteelt okt/nov
ploegen zo ondiep mogelijk (8-10 cm) 25-30 cm
altijd groen strategie nadruk op zo lang mogelijk groen strategie nadruk op “schoon” beginnen in voorjaar
GroenBemester laatste inzaai daar waa r het nog voor nov gezaaid kan worden uiterlijk sept
GB soortenkeuze (1) keuze voor mengsels 1-soort-keuze
GB soortenkeuze (2) geen keuze voor groenbemesters die dood vriezen diegenen die opteren voor niet kerende hoofdgrondbewerkingen
kiezen tevens voor doodvriezende soorten
bemesting (1) streven naar onttrekking/aanvulling tav P en K mestwetgrenzen
bemesting (2a) nadruk op basisbemesting in organische vorm organische mest wordt ingezet tot de mestwetgrens
met name omdat het ook een verdienmodel is
bemesting (2 b) basisvertrouwen op N-binding (voorziet 1/4 van de N-voorziening) geen gebruik van N-binding
bemesting (3) zeer matige N-mineraal -voorziening bij start groei gewas N-mineraal aanbod is ruim bij start gewas
bemesting (4) zeer matige P en K-mineraal -voorziening bij start groei gewas P en K-mineraal aanbod is ruim bij start gewas
bemesting (5) bladsapanalyses kunnen aanleiding geven tot bijbemesting
watervoorziening op basis van driptape (met fertigatie mogelijkheid) op basis van sproeikanon
Voorkeurskeuze:           vaste ondergrondse driptape; 2 tapes per bed
op 25 cm diepte (150 cm onderlinge afstand)
ziektebestrijding algemeen inzet chemie op het scherp vd snede veilige marge keuze bij inzet chemie
inzetten op rijenspuiten zolang het gewas nog mager ontwikkeld is standaard volleveldsbehandeling
waar mogelijk keuze voor middelen met lage MBP`s

Doelen

Om onze droom te kunnen verwezenlijken hebben we 9 concrete doelen opgesteld: 

  •     (1) Minimaal gebruik gewasbeschermingsmiddelen (90% vermindering) 
  •     (2) Laag energieverbruik (>40% vermindering) 
  •     (3) Geen gebruik van fosfaat en kalium in kunstmestvorm         
  •     (4) Minimaal gebruik N (stikstof) in kunstmestvorm (max 30kg/ha/jr) 
  •     (5) Minimalisering van verliezen van mineralen naar het milieu (N-gehalte drainwater voldoet aan drinkwaternorm; evenwicht in aan- en afvoer van P) 
  •     (6) Laag watergebruik (80% vermindering) 
  •     (7) Natuurvriendelijk (binnen de context van een productiebedrijf) (voldoet aan maatlat, in ontwikkeling) 
  •     (8) Emissieloos en residuvrij telen (conform normen LTO [in ontwikkeling]) 
  •     (9) Geen substantiële verhoging van de kostprijs (<10%) 

Middelen

Deze doelen maken we waar door het inzetten van verschillende innovatieve middelen en technieken, deze bestaan uit: 

  •     (10) Strokenteelt 
  •     (11) Onbereden Bedden Teelt (OBT) 
  •     (12) Zo licht mogelijke (geautomatiseerde) werktuigen (met name in de groeifase van het gewas) 
  •     (13) De grond zo lang mogelijk “groen” houden 
  •     (14) Vruchtwisseling met minimaal 5 gewassen waarvan 2 maaigewassen 
  •     (15) Maximaal gebruik van natuurlijke eigenschappen van gewassen en onderlinge natuurlijke interacties tussen gewassen 
  •     (16) Gebruik van compost en mest 
  •     (17) Precisietechnieken 

Toelichting op de doelen en inzet van middelen:

Ad 1) Minimaal gebruik gewasbeschermingsmiddelen

In de Akker van de Toekomst wordt hooguit 10% van de te doen gebruikelijke hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Daarbij wordt uitgegaan van hetgeen in de ‘Kwantitatieve Informatie Akkerbouw ” (het KWIN-boekje) is vastgesteld als standaardgebruik voor elk gewas in de IJselmeerpolders. Deze hoeveelheid is omgezet naar milieubelastingpunten. In de Akker van de Toekomst gebruiken we maximaal 10% van voornoemde milieubelastingpunten. Eventuele middelen die in de Biologische Landbouw zijn toegelaten zijn uitgezonderd van bovenstaande berekening. Door een minimaal gebruik van Gewasbeschermingsmiddelen komt ook het realiseren van een residuvrij eindproduct in het vizier.  Daarnaast willen we uiteraard voorkomen dat akkerbouw negatieve consequenties met zich meebrengt ten aanzien van het natuurlijk leven in onze omgeving.  

Ad 2) Laag (fossiel) energiegebruik

Een volledige circulaire landbouw gaat niet samen met de inzet van fossiele brandstoffen. Op weg naar dat doel willen we de energiebehoefte van de akkerbouwteelten aanzienlijk verlagen. Daarnaast kijken we naar het gebruik van andere niet fossiele energiedragers.  We realiseren dat onder andere door een systeem van onbereden teeltbedden te introduceren. Onbereden grond wordt niet vastgereden dus vervalt de noodzaak tot diep losmaken.  De vaste smalle rijpaden daartussen bieden daarentegen meer draagkracht waardoor machines minder voortbewegingsenergie nodig hebben. De kleinere en lichtere machines die we in dit project ontwikkelen zorgen voor een verdere besparing in het energieverbruik. De minimale inzet van gewasbescherming en kunstmest betekent ook minder rijden op de akker; evenals het combineren van werkzaamheden zoals land klaarmaken en zaaien/poten in een werkgang. Andere forse stappen om de energiebehoefte te minimaliseren zijn het aanzienlijk verminderen van het gebruik van N-kunstmest en vermindering van beregenen. 

Ad 3) Geen gebruik van fosfaat en kalium in kunstmestvorm

Beide stoffen zijn voor een goede plantengroei noodzakelijke elementen die de plant via zijn wortelgestel opneemt. Bij een circulaire landbouw hoort niet het gebruik van uit mijnen gewonnen Fosfaat en Kalium. Dat is uiteindelijk een eindige situatie. Bij fosfaat wordt geschat dat de uit mijnen winbare en betaalbare voorraden binnen 50 à 200 jaar op zijn. Daarnaast zijn verschillende mijnprocessen erg ongunstig voor het milieu. Op dit moment minstens zo belangrijk: Nederland importeert via veevoergrondstoffen veel meer van deze zogenaamde macro-elementen dan ze exporteert. Het is dan ook veel zinvoller deze uiteindelijk in de mest zittende nutriënten t.b.v. de plantengroei te gebruiken. 

Ad 4) Minimaal gebruik N in kunstmestvorm

N (stikstof) maken ten behoeve van kunstmest is een proces dat enorm veel (fossiele) energie vergt. Om die reden zie je in beleidsstukken van velerlei organisaties stemmen opgaan om dit behoorlijk terug te dringen (minister Schouten: “De land- en tuinbouw moet afscheid nemen van kunstmest”). N in minerale vorm is ook nog eens behoorlijk mobiel en is een factor van belang als het gaat om uitspoeling, lachgasvorming (sterk broeikasgas) en versnelde afbraak van organische stof in de bodem. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de met behulp van N-giften hoge voedselproducties gepaard gaan met een bijna evenredige afname van micronutriënten in onze voeding. Allemaal redenen om te matigen en de grenzen op te zoeken van optimalisatie. 

Ad 4) Minimaal gebruik N in kunstmestvorm

N (stikstof) maken ten behoeve van kunstmest is een proces dat enorm veel (fossiele) energie vergt. Om die reden zie je in beleidsstukken van velerlei organisaties stemmen opgaan om dit behoorlijk terug te dringen (minister Schouten: “De land- en tuinbouw moet afscheid nemen van kunstmest”). N in minerale vorm is ook nog eens behoorlijk mobiel en is een factor van belang als het gaat om uitspoeling, lachgasvorming (sterk broeikasgas) en versnelde afbraak van organische stof in de bodem. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de met behulp van N-giften hoge voedselproducties gepaard gaan met een bijna evenredige afname van micronutriënten in onze voeding. Allemaal redenen om te matigen en de grenzen op te zoeken van optimalisatie. 

Ad 5) Minimalisering van verliezen van mineralen naar het milieu

Onnodige emissies naar het water brengt onder andere ongewenste ontwikkeling van blauwalg met zich mee. Daarnaast raakt het natuurlijk leven verstoord als er relatief eenzijdige nutriënten aan het water worden toegevoegd; overigens geldt dat ook voor het bodemleven. Emissies naar de lucht (vaak via bodemprocessen) komt met name op het conto van N; dat kan in de vorm van ammoniak of als lachgas (als broeikasgas 296 x sterker dan CO2). In de Akker van de Toekomst willen we een zo optimaal rendement van inzet van plant voedende stoffen; elk verlies is strijdig met die (ook economische) doelstelling. 

Ad 6) Laag watergebruik

Gaandeweg het tijdsverloop van intensivering van gewasteelten in Nederland ontstaat ook een trend van het steeds meer gebruiken c.q. afhankelijk worden van beregening. 2018 liet zien dat we daar ook tegen (maatschappelijke en ecologische) grenzen aanlopen. Met de Akker van de Toekomst beogen we die afhankelijkheid aanzienlijk te verminderen; met name door een robuuster landbouwsysteem en door het toepassen van een technologieën als druppelirrigatie. 

Ad 7) Redelijk natuurvriendelijk

Landbouw is geen natuur. Het is een noodzakelijke methode om voldoende voedsel te produceren voor mensen. Daarbij grijpt de mens in in natuurlijke processen en de inrichting van de omgeving. Hoe je het ook wendt of keert: dat is in een bepaalde mate natuurvijandig! We willen binnen bovengeschetste context pogen toch zoveel mogelijk ruimte en mogelijkheden te creëren voor een zekere mate aan basisnatuur. We willen er actief aan bijdragen dat basisvoorwaarden (voedsel, rust, schuilmogelijkheid) voor de stand van insecten, vogels en zoogdieren (zoals bijv. hazen) verbeteren. 

Ad 8) Emissieloos en residuvrij telen

Hoewel de diverse gewasbeschermingsmiddelen aan strikte randvoorwaarden over emissies en residuwaarden moeten voldoen is het simpelweg veiliger om ruim onder die grenswaarden uit te komen. Ook omdat er een duidelijke marktvoorkeur ligt vanuit consumenten om op dit vlak geen onnodige risico`s te lopen zie je bij marktspelers gedrag om daaropin te spelen. We verwachten met de set aan beschreven doelen en middelen/maatregelen zeker te voldoen aan de definitie van emissie loos en residuvrij telen. 

Ad 9) Geen substantiële verhoging van de kostprijs

Zolang er geen marktonderscheid te maken valt tussen producten die voldoen aan bovengenoemde doelen en de grote reguliere stroom die vooralsnog de dominante volumes zullen uitmaken is het van belang dat er geen groot verschil is tussen kostprijzen. Daarnaast zal een lage kostprijs zeker helpen bij de acceptatie van akkerbouwers om deze set van doelen en middelen na te volgen.   

Ad 10) Strokenteelt

Oorspronkelijk stond op deze website het onderstaande als “middel”/methode opgesomd:  De introductie van strokenteelt doorbreekt de huidige monoculturen in de akkerbouw. Door verschillende gewassen direct naast elkaar te combineren in stroken, is er bijvoorbeeld voor insecten jaarrond voedsel en schuilplaats te vinden. Uit onderzoek blijken sterke aanwijzingen te komen dat strokenteelt bijdraagt aan de biodiversiteit. Dit niet alleen in gewassen op het veld, maar een stijging van de biodiversiteit van bodemleven, insecten, akker- en weidevogels en akkerkruiden. De stroken van verschillende gewassen vormen ook een natuurlijke barrière voor ziekten en plagen. Door het betere leefklimaat op het veld zijn ook natuurlijke vijanden (nuttige insecten) al op het veld aanwezig voor de plaag ontstaat. Hiermee kan op natuurlijke wijze worden voorkomen dat plagen te veel uitgroeien en schade doen aan de gewassen en helpt daarbij enorm bij de doelstelling om de inzet van gewasbeschermingsmiddelen te reduceren.

Welnu, het netto praktische en financiële effect van strokenteelt zijn we na een aantal ervaringsjaren toch anders gaan “wegen”.

Allereerst is een intensieve vorm van strokenteelt alleen maar (arbeid-technisch en economisch) haalbaar indien het volledig gerobotiseerd kan worden op basis van lage robot gewichten.

Ten tweede hebben we ervaringen opgedaan dat de vijand van het ene gewas lijkt te schuilen/bivakkeren/overleven in het ene gewas om vervolgens (liefst s`nachts) uit eten te gaan in het andere gewas. Voorbeelden hiervan zijn slakken, muizen en trips.

Bijzonder in dit verband met onze gewassen hebben we eigenlijk geen duidelijke ziekte/plaagkundige voordelen gezien die we konden toeschrijven aan de strokenteelt

Ten derde heeft elke vorm van strokenteelt waarbij een tractorwiel over een grenspad rijdt als nadeel dat de kans dat je de grensgewasrij van een ander  gewas beschadigt erg groot is; denk aan overhangende stengels/bladeren van aardappel, granen en veldbonen.

Tot slot qua nadelen worden kopakkers veel intensiever bereden met daarbij alle nattigheid en spoorvorming als gevolgen.

Wel is het ontegenzeggelijk waar dat strokenteelt een grotere bijdrage levert aan de biodiversiteit in het veld. Toch ook hier een kanttekening: het effect van de teelt van veldbonen is waarschijnlijk op dit front groter geweest.

Ad 11) Onbereden bedden teelt (OBT)

Grondverdichting, meestal veroorzaakt door mechanisatie, is een enorme factor die rechtstreeks de opbrengst van gewassen negatief beïnvloedt. Dat is terug te voeren op de gevolgen voor zowel fysische, chemische als biologische processen in de bodem. Bij de fysische processen praat je met name over de negatieve invloed op het poriënvolume en daarmee de capaciteit van de bodem om zowel lucht als water te bevatten; voldoende van beide zijn essentieel voor een goede en gezonde plantengroei. Bij te weinig van een van beide factoren ervaart een plant stress, groeit minder goed en wordt daardoor bevattelijker voor ziekten en plagen. Een vastgereden grond biedt daarnaast soms onoverkomelijke weerstanden voor plantenwortels om voldoende (diep) de grond te doorwortelen in de zoektocht naar nutriënten en water; ook dat geeft stressverschijnselen met bovengenoemde gevolgen. In een bodem met te weinig zuurstof en/of te veel water komen vaak chemische processen op gang die negatieve gevolgen hebben voor plantengroei en bodemleven. Onbereden bedden teelt (OBT) zoals we op de Akker van de Toekomst gaan toepassen is een technologie die bewezen zich heeft in hetvoorkomen van bovengenoemde negatieve aspecten.  

Ad 12) Zo licht mogelijke (geautomatiseerde) werktuigen

In het kader van het tegengaan van vermelde bodemverdichting leidt het geen twijfel dat lichte werktuigen daar een enorme rol in kunnen spelen.  We realiseren ons daarbij dat lichte werktuigen vrijwel altijd gepaard gaan met lage capaciteit. Juist een hoge capaciteit per mens-en-machine-uur is de dominante factor geweest in de trend van het steeds maar groter en zwaarder worden van landbouwtractoren en -machines. Om dat op te lossen is een zekere mate van automatisering een oplossingsrichting. Daarnaast zal de inbedding in een andere manier van “landbouwen” reparatiewerk(gangen) besparen. Hier ligt dan ook de nadruk op in het project “Lasting Fields in de Praktijk”. In vervolg- en nevenprojecten zullen zowel OBT als het steeds lichter proberen te maken van de mechanisatie behoorlijk centraal staan. 

Ad 13) De grond blijft zo lang mogelijk “groen”

Het bodemleven van grond waar planten op staan te groeien wordt voortdurend gevoed door die planten. Een plant die groeit maakt met behulp van fotosynthese suikers die door de plant vervoerd worden, o.a. naar de wortels. Daar “lekt” de plant een deel van die suikers, waar het bodemleven van profiteert. In een gezonde situatie beschermt het bodemleven rondom de wortels de plant van aanvallen door gewasbelagers. Ook helpt het bodemleven allerlei nutriënten makkelijker opneembaar te maken voor de plant.  In de gangbare akkerbouwpraktijk wordt de grond vaak al in oktober/november geploegd. Dan is het vervolgens te koud om nog tot plantengroei te komen. Kortom die grond ligt “zwart” ook wel “kaal” genoemd; vaak tot in mei van het volgende jaar. Kale grond wordt rechtstreeks blootgesteld aan de weersomstandigheden die een zekere vorm van erosie met zich meebrengen. Een met kracht neervallende regendruppel veroorzaakt op microniveau een ware explosie van gronddeeltjes die losgemaakt worden uit hun samenhang met andere gronddelen, dit wordt over het algemeen als negatief betiteld vanwege de (inwendige) slemp die het kan veroorzaken. Allemaal redenen om in de AvdT de grond zo lang mogelijk groen te houden. 

Ad 14) Vruchtwisseling met minimaal 5 gewassen waarvan 2 maaigewassen

Hoe meer wachtjaren je hebt voordat een gewas weer op dezelfde plek terugkomt, hoe verder die specifieke gewasbelagers doodgehongerd zullen raken en hoe meer ze door natuurlijke vijanden opgegeten zullen worden. Kortom een zogenaamde ruime vruchtwisseling wordt al eeuwenlang erkend als een prima methode om gewassen redelijk te vrijwaren van ziekten en plagen. Helaas heeft forse economische druk (en in een aantal gevallen ook economische verleidingen) ertoe geleid dat we in Nederland veelal een te nauwe vruchtwisseling kennen. 1 op 3 aardappelen komt nog met regelmaat voor en ruimer dan 1 op 4 komt nauwelijks voor. Het aandeel granen, toch een algemeen erkend rustgewas en goede doorwortelaar, is in de afgelopen 50 jaar dramatisch gedaald. De grote uitdaging voor de Akker van de Toekomst is om met behulp van alle genoemde maatregelen en deze beoogde 1 op 5 vruchtwisseling zowel te besparen op kosten als niet of weinig in te leveren op (financiële) opbrengsten.   

Ad 15) Maximaal gebruik van natuurlijke eigenschappen van gewassen en onderlinge natuurlijke interacties tussen gewassen

De meest in het oog springende natuurlijke en landbouwkundig gewenste eigenschap van een gewas (feitelijk in symbiose met een schimmel) is het vermogen om N2 uit de lucht in de bodem om te vormen tot een voor de plant opneembare vorm. Dat is wat vlinderbloemigen kunnen. Maar er zijn ook vele andere eigenschappen zoals bijvoorbeeld snelle begingroei Waardoor een snellere vorm van gewasconcurrentie met onkruiden bestaat, of gewassen die van nature steviger staan; Minder lang worden en daardoor een kleinere kans op legering hebben. En wat te denken van de vele resistenties tegen ziekten en plagen die in diverse rassen bestaan. Daarnaast is ook bekend dat sommige gewassen een positieve onderlinge samenhang kunnen hebben; uien en wortelen door of na elkaar is misschien voor leken het bekendst, maar er zijn er vele. Ook een mengteelt van lupine en zomertarwe is zo`n voorbeeld (waarbij de bakkwaliteit van tarwe verbetert door de aanwezigheid van lupine). Op de AvdT willen we maximaal gebruik maken van dit type “gratis” eigenschappen. Daarnaast maken we gebruik van basale raskenmerken zoals bijvoorbeeld een meeldauw resistent ras in zaaiuien en idem dito een fytoftora-resistent ras in aardappelen. 

Ad 16) Gebruik van compost en mest

Voor een goede plantengroei en –opbrengst zullen planten gevoed moeten worden met de noodzakelijke nutriënten. Vele voorbeelden uit praktijken in de biologische landbouw laten zien dat de bemesting met mest of compost of een combinatie van beiden tot prima opbrengsten kunnen leiden. Daarbij mag niet uitgevlakt worden dat deze soorten van bemesting een grote bijdrage kunnen geven aan het voeden van het bodemleven en het op peil houden van het organische stofgehalte van de bodem. 

Ad 17) Precisietechnieken

In de AvdT zijn dat een bonte verzameling van zowel “oudere” technieken zoals rijenspuiten, vormen van schoffelen en, hoewel betrekkelijk jong, het OBT-systeem.  Daarnaast zijn er de moderne precisietechnieken waarbij gekeken wordt naar variaties in het veld. Dit kan bijvoorbeeld zijn in ziekteaantasting, mate van onkruid, bodemgesteldheid dan wel gewasontwikkeling. Op grond van vroege detectie en de gesignaleerde verschillen vindt dan gerichte behandeling plaat. Dat kan zijn vermindering of zelfs weglaten van spuitmiddel of het meer of minder aanbrengen van meststoffen op bepaalde plekken of bijvoorbeeld het gerobotiseerd weghalen van onkruiden c.q. afwijkende planten.